OUD winter NIEUWS uit 1963 Henk Ottema vertelt
Toen in 1963 onder barre weersomstandigheden de 12e Friese Elfstedentocht werd verreden bevond zich onder de deelnemers de 19-jarige Henk Ottema uit Tolbert
Henk was op jeugdige leeftijd al aangestoken door de schaatsbacil. Op de Tolberter ijsbaan was hij al gauw al zijn leeftijdgenoten op de smalle ijzers de baas. Bij hem rijpte toen het plan om ooit in zijn leven de Elfstedentocht te volbrengen. Het werd als het ware een obsessie en na lang wachten en hopen was het op de 18e januari 1963 zover. Op die dag werd het sprookje van Henk Ottema werkelijkheid.
Henk vertelt:
Op 18 januari 1963 toog ik naar Leeuwarden om 200 km te schaatsen. In eerste instantie om de toertocht te rijden, maar daar bleek ik nummer 9000 zoveel te zijn. Dat betekende dat ik pas om een uur of negen kon starten. Het ijs was bedroevend slecht, dus leek me dat geen goed idee en heb ik me maar opgegeven voor de wedstrijd. Daarvan was het vertrek om 5:30 uur.(Nu is dat niet meer mogelijk). Je mocht er dan ongeveer 2 uur langer over doen dan de winnaar om toch in aanmerking te komen voor het elfstedenkruisje.
Ik was 19 jaar en ik had mij al bij een paar wedstrijden goed in de prijzen gereden, dus dat moest kunnen. Later hoorde ik van de mensen waar ik sliep dat ze hadden gezegd, dat "die magere" nog niet halverwege zou komen.
Het vertrek was vanuit een verwarmde hal op ongeveer 300 meter lopen van het ijs. Buiten vroor het 18 graden, maar ik zat goed in de vaseline (hoofd, handen en tenen), zeemleer (kruis). Van een skibril hadden we nog nooit gehoord. Een aantal had dus al bevroren ogen na twintig kilometer. Toen het startschot klonk, dacht ik dat ze met een sprint bezig waren, zo hard gingen de eersten er vandoor. Tegen de tijd dat ik mijn schaatsen onder had, waren er al een paar honderd in de nacht verdwenen. Maar goed, ik had besloten om het rustig aan te doen en me zeker niet over de kop te rijden. De eerste 20 km naar Sneek was dat ook geen probleem. Stikdonker, een baan van een meter breed, 200 man voor me in één lange rij en geen mogelijkheid tot passeren. (Heel Friesland had meegeholpen om een halve meter sneeuw van het ijs te halen, dus wat er al een maand onder lag, leek niet veel meer op ijs)
Eindelijk werd het wat licht en kwam er meer ruimte omdat we de meren op gingen en daar was het ijs veel beter. Ik reed van groep naar groep en toen ik bij een grote groep kwam, zag ik daarvoor geen rijders, dus ik vraag, "Is dit de kopgroep?". Gelach alom. "Er zitten zeker nog 100 man voor je". "O, bedankt, doei". Er gingen er een paar mee en zo ging het vrij lang door. Springend van de ene groep naar de andere, steeds met andere rijders, tot we een redelijk stabiel groepje hadden van een man of tien. De eerste 100 km ging dus wij gemakkelijk en nooit echt voluit, alsof ik een toertocht reed. Bij Bolsward hoorden we dat de kopgroep 34 minuten op ons voor lag.
Als proviand had ik wat noten en rozijnen meegenomen en voor de rest greep ik alles wat de mensen aan de kant aanboden. Ik pakte koekjes, sinaasappels, bananen, snertbekers, etc. Ik was alleen gegaan, dus verzorging had ik niet bij me, maar ik bleek redelijk voor me zelf te kunnen zorgen. Steeds als er een dorp in het zich kwam, sprintte ik naar voren om te kijken of ik wat te eten kon pakken. Op de laatste reünie (18-1-2008) kwam eentje van mijn toenmalige groepje naar me toe en die vertelde dat het hem was opgevallen dat ik bij ieder dorpje zo hard naar voren spurtte. Dat was dus niet om weg te komen, maar om aan eten te komen.
In Harlingen hoorde ik vaag mijn naam omroepen met het getal 23 daar aan vast.
Ik had rugnummer 460, dus ik dacht: "Waar slaat dat nou op". Dat ik intussen op de 23e plaats lag, drong niet tot me door. De "Hel van het Noorden" lag nu voor ons. Ongeveer 60 km met de wind vol op de kop en het begon steeds harder te sneeuwen. Door de wind joeg de sneeuw over het "kwalsterijs" en vormde hopen. Je kon soms een paar streken maken, maar dan liep de schaats vast in het sneeuwijs en ging je tegen de vlakte. (Van die valpartijen of bijna valpartijen kregen je spieren flinke opdonders en ik heb ook nooit meer zo'n spierpijn gehad als na die dag). Bij een sanitaire stop gingen er twee man (Max Uitham en Henk Arends) vandoor, maar daar zou ik later nog mee afrekenen.
Eindelijk passeerden we het bruggetje bij Bartlehiem en gingen we richting Dokkum, waar je heen en terug moest en dus elkaar tegenkwam. We waren echter zo druk met overleven, dat dit nauwelijks tot ons doordrong. Veertien km later in Dokkum, hoorde ik plotseling de speaker mijn naam afroepen als 17e. Ik telde de groep. Zeven man. Dus als ik die los wist te rijden, dan zou ik bij de eerste tien komen. Zodra de stempelpost in zicht kwam, spurtte ik naar voren, stempelde als eerste en reed net zo hard weg als ik kon. Lekker met de wind achter. Redelijk ijs op de Dokkumervaart. (Die werd lang opengehouden voor de scheepvaart, dus daar lag geen sneeuw, alleen maar schotsen).
Heel lang hoorde ik gekras (en gehijg) achter me, maar op een gegeven moment was ik alleen. Kennelijk reed ik inderdaad hard, want in 2005 werd ik opgebeld door een man die me meer dan 40 jaar geleden had zien schaatsen. Hij had mijn nummer genoteerd en kwam na al die jaren achter mijn adres en telefoonnummer. Ze hadden met een groepje vlak bij Bartlehiem gestaan, toen er iemand in een witte trui voorbij kwam, die zo hard reed, dat ze het er over eens waren dat die zeker niet aan de tocht mee deed, want dat kon nooit. Echter toen ik voorbij was, zagen ze m'n rugnummer en daar in het hoge Noorden was mijn naam voor altijd gemaakt. (Sindsdien ben ik wereldberoemd in Bartlehiem!)
Na Bartlehiem begon de ellende pas goed. De sneeuwstorm had intussen flinke duinen over het ijs gelegd. Twee streken, dan een paar passen door de sneeuw ploeteren en zo maar door. Iemand zat op z'n knieën, hoorde me, maar zag niets: Sneeuwblind. Een ander zat gewoon in de sneeuw en zag me niet voorbij komen. (Antoon Verhoeven en Wim van der Aar). Gelukkig passeerde ik daar rond 16,30 uur, dus bij daglicht. De mensen die in donker en dus veel later passeerden, zijn door omwonenden uit weilanden en zelfs van een mestvaalt gehaald, omdat ze geen baan meer herkenden. Ik reed onder een bruggetje door en zag plotseling in de verte allemaal mensen staan.
De finish.
Tot mijn verbazing zag ik ineens de twee die na Franeker doorgereden waren bij de "pispauze" een paar honderd meter voor me rijden. Ik ging er in volle vaart op af. Tegelijk kwamen we ongeveer terecht op de Grote Wielen, waar we vol sprintend een duel uitvochten wie er uiteindelijk vijfde zou worden. Alleen wist ik dat toen nog niet, Ik dacht negen of tien te worden, maar dat werd uiteindelijk vijfde.
Reinier Paping bleek 33 minuten eerder als eerste te zijn binnen gekomen, na een solo van 100 kilometer. Tien minuten later kwam Jan Uitham met Jeen van der Berg op sleeptouw. Weer tien minuten later kwam Appie Weys alleen binnen en na nog tien minuten sprintte ik op leven en dood met Henk Arends en Max Uitham om de vijfde plaats. Die laatste 100 km had ik zelfs nog een minuut sneller gereden, dan de winnaar. Later realiseer je jezelf dat het dus beter had gekund, maar aan andere kant was het misschien maar goed dat ik die eerste 100 km niet volle bak heb gereden. Op Paping en Uitham na, kregen ze allemaal een flinke inzinking.
Die vijfde plaats leverde me achteraf ook nog 500 gulden op van V&D in Nijmegen, want daar voerden ze een z.g. vijf actie, hetgeen mij niet slecht uitkwam. Ook mijn ontbijt leverde geld op. Omdat brood er om half vier 's morgens niet inging, kreeg ik Brinta voorgeschoteld. 's Avonds bij het gastgezin kwam een buurman daar achter. Die belde met de Aardappelmeelfabriek in Foxhol en de volgende dag stonden hun PR- mannen voor de deur. De volgende dag stond er in alle kranten een paginagrote advertentie. "Zij aten Brinta. Niemand de deur zonder Brinta". Tot mijn verbazing stond er echter een foto van Paping bij en daaronder stonden onze namen. Waren die lui linea recta naar Paping gegaan en hadden hem ook Brinta laten eten. Gelukkig was de betaling in overeenstemming. Hij kreeg precies vijf keer zo veel als ik. Dat heb ik hem nl. expliciet gevraagd op de Elfsteden-reünie op 18 januari 2008. Ja, tegenwoordig gaat er iets meer geld om in sport, maar toch.
De prijsuitreiking zou ik bijna missen. Toen we in "De Groene Weide" de trap op wilden, naar de zaal waar de huldiging zou plaats vinden, werd ons groepje tegengehouden. "Waar gaat u naar toe?" was de vraag. Op mijn antwoord "Naar de prijsuitreiking, want ik ben vijfde geworden", was een luid gelach mijn deel. Ja, humor hadden die jongens wel. "Ten eerste ben je nog te jong en ten tweede zie je er ook nog veel te fris uit". Praten als Brugman hielp niet. Ze waren niet te overreden. Ik had echter een official zien lopen, die ik van het wielrennen kende en die heeft ons uiteindelijk naar binnen geloodst.
De volgende dag werd ik opgehaald door mensen uit Tolbert en niets vermoedend, ging bij het dorp het dak van de auto open, moest ik opstaan en werd ik door het hele dorp gereden en gehuldigd.
Ik zou op de ijsbaan een serenade krijgen van het Tolberter muziekkorps Woldhoorn, maar het was vreselijk koud. Het mondstuk van de instrumenten vroor aan de lippen van de muzikanten vast! Daarom wachtten zij me op in de showroom van garage Pebe Smidts.
Nog een jaar of tien heb ik getraind om er bij een volgende tocht echt te staan, maar uiteindelijk zou het 22 jaar duren voor de volgende tocht zich aandiende. De tochten van 1985,1986 en 1997 heb ik als toerrijder gereden en allemaal sneller dan in 1963. Die waren leuk, maar qua zwaarte onvergelijkbaar met 1963.
Henk Ottema